Detailopnames van een kadaver van een dode das (verkeersslachtoffer) in een ruig graslandje in een bosgebied. Het kadaver bevindt zich in de late rottingsfase. Overal krioelen vliegenlarven. De lichaamsbeharing laat los. Tussen de haren zijn vliegenlarven te zien. De lichaamsopeningen zijn inmiddels ver open gegeten door larven. In de buik van het kadaver zit een groot gat waarin het letterlijk krioelt van de larven. Ze zitten zo dicht opeengepakt dat het lijkt alsof er een witte massa in het kadaver beweegt. Eerst is de kop van het kadaver in beeld, met de geopende bek. Het gebit is goed zichtbaar. Op delen van de kop lopen enkele vliegen. Daarna komt een gat in de buikholte in beeld. Eerst ligt de focus op de buitenste rand (huid), daarna op de binnenkant. De buikholte beweegt als gevolg van de hoeveelheid vliegenlarven die in het kadaver leeft. Daarna is het achterste deel van het kadaver te zien. In opeenvolgende kaders komt hier een gat vol met vliegenlarven steeds nadrukkelijker in beeld. Larven kruipen over de randen van de lege huidresten uit de holte. Hierna volgt een scherpteverlegging naar de binnenzijde van het gat, en weer terug. Het is goed te zien dat het gat is volgepakt met larven. Er kruipen larven uit het gat naar buiten. Dan is er een ander gat in beeld, ook gevuld met larven. Van hieruit beweegt de camera omhoog naar een andere plek op het kadaver waar larven zichtbaar zijn in verschillende stadia van ontwikkeling. Enkele grote larven kruipen uit het gat naar buiten. Die komen nadrukkelijker in beeld. Vervolgens is een van de achterpoten van het kadaver zichtbaar met huid, haren en nagels. Er kruipen larven tussen de haren door van het kadaver naar het gras. Tal van volgroeide larven kruipen vervolgens door het gras weg op zoek naar een plek om zich te verpoppen tot volwassen vlieg. Tenslotte is er een fragment te zien van larven die tussen het gras over en in de bodem wegkruipen. Diverse kaders. Samengestelde clip.